Inhoudsopgave
Diepe plassen
Diepe plassen hebben overwegend zeer helder water en een ondiepe kant/oever met veel (onder)waterplanten. Een kenmerkend verschil met ondiepe plassen is 'stratificatie'. Bij een diepte van ongeveer zes meter warmt de bovenlaag op en blijft de onderlaag koud. Pas bij een dalende temperatuur (herfst en winter) en najaarsstormen mengen deze lagen weer. Deze gelaagdheid heeft belangrijke ecologische gevolgen:
- Slibdeeltjes en afgestorven algen zakken naar beneden tot in de diepere, koudere waterlaag. In ondiepe wateren kunnen deze slibdeeltjes en afgestorven algen door wind en golven weer in het water terechtkomen, maar in diepe wateren gebeurt dat niet. De bovenste waterlaag blijft daardoor helder.
- Zuurstof vanuit de lucht en de bovenliggende waterlaag kan moeilijk tot in de koude onderlaag doordringen met als gevolg dat de in de onderlaag terechtgekomen slibdeeltjes en afgestorven algen gaan rotten. Bij dat proces wordt zuurstof verbruikt, waardoor het zuurstofgehalte sterk kan dalen. De onderste waterlaag wordt daarmee een ongeschikt milieu voor de meeste vissen en andere dieren.
- Bij gelaagdheid is in voedselrijke plassen kans op de groei van blauwalg groot. Dit maakt het water ongeschikt voor onder andere veedrenking en recreatie.
Planten en dieren
In diepe plassen kom je veel soorten waterdiertjes tegen. Er is een gevarieerde en soortenrijke visstand met onder andere blankvoorn, baars, snoek, zeelt en ruisvoorn. Het gebied voor onderwaterplanten is vaak vrij klein en wordt bepaald door de diepte en de helderheid (doorzicht) van het water.